we kochten ‘t geluk
in de grootste tassen
betaalden de rekeningen
zaten op eendere stoelen en keken
zwijgend naar andere tafels
we leefden dat we wakker waren
zoals je doet met open ogen
we deelden een bed, we noemden een kind
we keken reclame, we namen
geen dag meer terzijde
alles geregeld, gedaan en gezegd
maar in de hoeken stapelde zich
langzaamaan wat was tot niets
stierf in gebed een laatste trotse falen
de grond te broos om te begaan
Poëzie
er is het licht op de lamellen
er is een buiten waar een vogel
fluitend van zich weten laat
ik hoor hem niet
dit is de kamer waar de stilte
grijnzend voor zich uit te staren staat
hier is de tafel die we deelden
in beelden die ik achterliet
daar ligt de as van ons vergaan
in de kast staan blanco boeken
en dit zijn toch echt mijn handen
van afgedragen vlees
hier staat de stoel waarop ik zit
met rafels aan mijn randen
al wat rest ligt in de hoeken
dit is wat ik vrees