bezie en vrees dit buigend beeld
van been en bloed, dit scherend schip
van pezig vlees, hoe goed het oogt
een God gelijk, een Christus
aan een krullend kruis, een huis
van dwang en drift ontdaan
en los van dat
hoe alles valt of vallen zal
tot ruis vergaan, tot zelfs een naam
geheel onuitgesproken blijft
dat niets beklijft, alles rot
opgaat in een zwarter gat
maar bovenal
de huid nooit meer is dan een jas
waarin de last te lezen staat
die liefde heet maar leven laat
en dat niemand aandurft
mij de adem te benemen